De lang gekoesterde wens van ons om de natuur en het wild in Afrika te bewonderen was uitgekomen. We waren samen in Afrika aan het rondtrekken. De kinderen waren bij vrienden gebleven waarmee ze naar de camping zouden gaan. Voor hen was dat leuker dan rondreizen in de hitte en stof van dit continent. Nadat we eerst enkele dagen met z’n tweeën wat steden hadden bekeken, hadden we ons ingeschreven voor een safari.
We reisden in een vierwiel aangedreven open jeep door de wildernis, samen met een lokale gids en een ander echtpaar uit Nederland, Geert en Rian. Geert was een zakenman van half in de vijftig en Rian een veel jongere, knappe vrouw van eind twintig, die, zo leek het, eerder verliefd op zijn geld was dan op hem. Onze gids, Uzuri, sprak goed Engels, maar nadat we erachter waren gekomen dat hij ook Afrikaans sprak, was het Nederlands de taal waarin we het meest communiceerden. Dat ging aardig goed en het Afrikaans was ook nog eens leuk om te horen ook.
De safari bracht ons door het nationale wildpark en ’s nachts sliepen we in zogenaamde lodges. Erg luxe en van alle gemakken voorzien. Nu waren we echter op weg naar een authentiek dorpje, een zogenaamde kraal, waar we zouden blijven overnachten.